20323 |
sterven |
sterven:
stèrven (L165p Heijen),
stɛ̄rvə (L165p Heijen)
|
sterven [DC 38 (1964)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
32913 |
steunhoutjes tussen steel en balk |
steun:
stø̄n (L165p Heijen)
|
Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c]
I-3
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
zie veurkind
stiefdochter (L165p Heijen),
voorkind:
stiefdochter maar meer nog -; cf. WNT s.v. "veur". Zie voor
vörkīēnd (L165p Heijen)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20341 |
stiefkinderen |
voorkinder:
cf. WNT s.v. "veur". Zie voor
vörkiender (L165p Heijen)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
stiefmōēder (L165p Heijen)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
stiiefālders (L165p Heijen)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
stiefvaoder (L165p Heijen)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
zie ook veurkind
stiefzoon (L165p Heijen),
voorkind:
stiefzoon maar meer nog -; cf. WNT s.v. "veur". Zie voor
vörkīēnd (L165p Heijen)
|
stief`zoon [DC 05 (1937)] || stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
achterbaks:
āchterbaks (L165p Heijen)
|
achterbaks [SGV (1914)]
III-1-4
|
34050 |
stier |
stier:
stīr (L165p Heijen),
var:
var (L165p Heijen)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|