e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
windluiken, waterdeuren weerdeuren: weerdeuren (Heijen) De luiken in de kap van de molen aan weerszijden van de askop. De luiken kunnen worden verwijderd waardoor de mogelijkheid ontstaat askop en roeden te bereiken voor inspectie en onderhoud. Zie ook afb. 28. [N O, 31a; A 42A, 60] II-3
windpeluw windpeluw: windpeluw (Heijen) De zware balk in het stormeinde waar de halssteen of het metalen lager voor de molenas op bevestigd is. Zie ook afb. 17. [N O, 28c; N O, 28i; A 42A, 5; monogr.] II-3
winkelhaak winkelhaak: weŋkelhǭk (Heijen), weŋkǝlhǭk (Heijen), winkelhoak (Heijen) Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend of kunnen werkstukken op hun haaksheid worden gecontroleerd. De winkelhaak kan L- of T-vormig zijn uitgevoerd en al dan niet van een aanslag (blok) of maatverdeling zijn voorzien. De T-vormige winkelhaak wordt ook T-haak of kruishaak genoemd. Zie ook het lemma "winkelhaak" in Wld II.9, pag. 10 en afb. 76. [N 33, 318a; N 33, 318c-d; N 64, 79b; monogr.] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)] II-11, II-7, III-1-3
winterkoninkje heggenstotertje: hèggestötterke (Heijen) winterkoninkje III-4-1
winterwortelen wortelen: wǫrtǝlǝ (Heijen) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wisselen van tanden breken: brē̜kǝ (Heijen), wisselen: wesǝlǝ (Heijen) [N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22] I-11
witte aalbes witte beren: wittebèèr (Heijen) aalbes I-7
witte kaas, wrongel hotselkaas: hoͅtsəlkēͅs (Heijen) kwark III-2-3
witte kool kappes: kappes (Heijen), kappesmoes: kappesmoe.s (Heijen), muik: mojjek (Heijen), wit moes: witmoe.s (Heijen), witte kappes: wittekappes (Heijen) [DC 27 (1955)]voorraad appels of peren die in het hooi ligt te rijpen || witte kool I-7, III-2-3
witte kwikstaart bouwmannetje: bowménneke (Heijen), koemus: koemus (Heijen), kwikstaart: kwikstart (Heijen), ploegdrijver: ploegdrie.ver (Heijen), ploegloper: ploegleuper (Heijen), wipstaartje: wipstertje (alg.) (Heijen) kwikstaart [SGV (1914)] || kwikstaart, wit [DC 26 (1954)] III-4-1