20390 |
bruiloft |
bruiloft:
brŭlft (L165p Heijen)
|
bruiloft [SGV (1914)]
III-2-2
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (L165p Heijen)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
bruls zijn:
(de koe is) brøls (L165p Heijen)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
büj (L165p Heijen),
regenbui:
rêgenbüj (L165p Heijen)
|
bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)]
III-4-4
|
31267 |
buigijzer |
hoorn:
hõrn (L165p Heijen)
|
Een driehoekig blok ijzer met aan de onderzijde een pin, dat in het aambeeldgat wordt geplaatst en wordt gebruikt om er met behulp van een hamer stukken ijzer op te buigen. Zie ook afb. 26. [N 33, 45-46; N 33, 55]
II-11
|
17634 |
buik |
buik:
bŭk (L165p Heijen)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18095 |
buikpijn |
buikpijn:
bükpien (L165p Heijen),
pijn in de buik:
pien ien de bŭŭk (L165p Heijen),
pijn in het lijf:
pien ien t liĕf (L165p Heijen)
|
buikpijn [DC 27 (1955)] || ik heb pijn in mijn buik of de buik doet mij zeer [DC 01 (1931)]
III-1-2
|
20455 |
buitenechtelijk kind |
onechte, een -:
ennen óné.chte (L165p Heijen),
voordeern:
vördèn (L165p Heijen),
voorjong:
vörjóng (L165p Heijen),
voorkind:
vörkie.nd (L165p Heijen),
voorloper:
zie vörkie.nd
vörleuper (L165p Heijen)
|
buitenechtelijke dochter, voordochter || buitenechtelijke kind, voorkind || buitenechtelijke zoon, voorzoon || Piet is een buitenechtlijk kind
III-2-2
|
24135 |
buizerd |
kuikenstoter:
kuukestuuter (L165p Heijen)
|
buizerd
III-4-1
|
25058 |
bundel, bussel |
bunsel:
bunsel (L165p Heijen, ...
L165p Heijen)
|
bundel [SGV (1914)]
III-4-4
|