21312 |
duits |
duits:
Deutsch (L165p Heijen)
|
Duitsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
24583 |
duivekervel |
assekruid:
assekruud (L165p Heijen)
|
duivekervel
III-4-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenslag:
duvǝslax (L165p Heijen),
slag:
slag (L165p Heijen)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
min:
min (L165p Heijen)
|
wijfjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
duizelig:
duzelig (L165p Heijen)
|
duizelig [SGV (1914)]
III-1-2
|
20721 |
dun sneetje brood |
schervel:
sxirvəl (L165p Heijen)
|
schijfje, plakje
III-2-3
|
34239 |
dunne melk |
blauwe romen:
blǫu̯wǝ rōmǝ (L165p Heijen)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
19310 |
durven |
durven:
dörve (L165p Heijen),
dörven (L165p Heijen)
|
durven [SGV (1914)] || durven (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
dūūr (L165p Heijen)
|
duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
douwen (L165p Heijen)
|
duwen [SGV (1914)]
III-1-2
|