24228 |
raaf |
raaf:
raaf (L413p Helchteren)
|
raaf [Willems (1885)]
III-4-1
|
27904 |
raam |
venster:
fenstǝr (L413p Helchteren
[(+)]
),
venstǝr (L413p Helchteren)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
30313 |
raamvleugel |
venster:
venstǝr (L413p Helchteren)
|
Het draaiend deel van een raam. In L 270 bestond in oudere huizen een raam uit twee gedeelten. Het bovenstuk van zo'n raam kon naar binnen worden opengeklapt. Men noemde dit het 'bovenlicht' ('bǭvǝlēx'). Zie ook het lemma 'Bovenlicht'. [N 55, 40b; A 46, 10b; monogr.]
II-9
|
19057 |
raar, vreemd |
aardig:
ook materiaal znd 19a, 003
aarrig (L413p Helchteren),
vies:
ook materiaal znd 19a, 003
vies (L413p Helchteren)
|
zonderling, vreemd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
28447 |
raat |
schuif:
(mv)
sxø̜jvǝ (L413p Helchteren)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
33577 |
radijs |
radijs:
radijs (L413p Helchteren),
rədeͅi̯s (L413p Helchteren)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
32189 |
radmaker |
radmaker:
rātmēkǝr (L413p Helchteren)
|
Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
18167 |
rafel |
frandel:
frandelen (L413p Helchteren),
franjel:
franelen (L413p Helchteren)
|
Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)]
III-1-3
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
rels (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren),
richels:
richels (L413p Helchteren)
|
rails [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
19977 |
rammelaar |
mannetje:
mɛnəkə (L413p Helchteren)
|
rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|