34114 |
speen van de koe |
deem:
døm (L413p Helchteren),
dɛm (L413p Helchteren)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
25457 |
spekhaak |
spekhaak:
sxpɛkhowak (L413p Helchteren),
wis:
%%meervoud%%
wesǝ (L413p Helchteren)
|
De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.]
II-1
|
20702 |
spekpannenkoek |
spekkoek:
spɛkkok (L413p Helchteren)
|
Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
e speehl (L413p Helchteren),
spul (L413p Helchteren)
|
spel [GTRP (1980-1995)] || Spel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
spelde:
spɛl (L413p Helchteren)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
speehlen (L413p Helchteren)
|
spelen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
spenen:
speęnǝ (L413p Helchteren)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
24247 |
sperwer |
specht:
specht (sic) (L413p Helchteren)
|
sperwer [Willems (1885)]
III-4-1
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spęi̯ (L413p Helchteren)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|