23264 |
flambouw |
kaars:
kars (L413p Helchteren)
|
Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
20838 |
flauw |
flauw:
flew (L413p Helchteren)
|
meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
18021 |
fluim |
fluim:
fløͅim (L413p Helchteren)
|
fluim [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fezelen:
Van Dale: fiezelen, (gew.) fezelen.
fiezelen (L413p Helchteren)
|
fluisteren [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
22994 |
fluit |
fluit:
fleüt (L413p Helchteren),
fluitje:
fleüteke (L413p Helchteren)
|
Fluit. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22995 |
fluiten |
fluiten:
flöten (L413p Helchteren)
|
Fluiten. [Willems (1885)]
III-3-2
|
33755 |
fokmerrie |
kweekmeer:
kwikmēr (L413p Helchteren)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
kweekzoog:
kwēksō.x (L413p Helchteren)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
21559 |
fooi |
fooi:
drinkgeld
fooi (L413p Helchteren)
|
fooi [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21556 |
fortuin maken |
fortuin maken:
fortuun make (L413p Helchteren)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|