33640 |
landerijen |
grond:
gront (L413p Helchteren),
labeur:
labø̄r (L413p Helchteren),
land:
lant (L413p Helchteren)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (L413p Helchteren)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
24917 |
landstreek |
streek:
streek (L413p Helchteren)
|
streek [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
20317 |
lang leven |
lang leven:
znd 30, 15;
lank lêven (L413p Helchteren)
|
lang leven [ZND 30 (1939)]
III-2-2
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
’n lang brok (L413p Helchteren),
Lang en korte brok.
lange brok (L413p Helchteren)
|
lange broek [ZND 16 (1934)] || lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
lange neus:
lang naas (L413p Helchteren)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
17809 |
langen |
langen:
Overreiken, degene die korter bij het voorwerp staat moet het langen.
langen (L413p Helchteren)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
lange mik:
laŋ mek (L413p Helchteren)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
strip (L413p Helchteren)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
de geit langzaam (L413p Helchteren)
|
Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|