21346 |
lui (lieden) |
mensen:
rijke minsche (L413p Helchteren)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
23217 |
luiden |
luiden:
de klok loujen (L413p Helchteren),
loͅwə (L413p Helchteren)
|
De klok luiden. [ZND 30 (1939)] || Luiden. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden voor de mis:
het lout veur de mes (L413p Helchteren)
|
Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
19029 |
luilak |
luierik:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
luierik (L413p Helchteren)
|
luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
goe(d) luisteren (L413p Helchteren)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
31582 |
luns |
leun:
l ̇ø̄n (L413p Helchteren)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
19214 |
lust hebben om te luieren |
scheutig:
scheutig (L413p Helchteren)
|
daar is hij niet scheutig op (niet verlangend om iets te doen) [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
20486 |
lusten |
lusten:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
lus (L413p Helchteren)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
34107 |
maagvliezen |
liezen:
līzǝ (L413p Helchteren)
|
De vliezen die binnen in de boekpens zitten. [N 28, 83]
I-11
|
32884 |
maaibalk |
maaibalk:
mē̜balǝk (L413p Helchteren)
|
De lange arm aan de maaimachine, voorzien van naar voren stekende driehoekige messen. Zie afbeelding 6, nummer 1. [N J, 1b; monogr.]
I-3
|