32731 |
ondergronden, woelen |
wroeten:
vrytǝn (L413p Helchteren)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
32640 |
ondergronder, woeler |
wroeter:
vrytǝr (L413p Helchteren)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
ǫnǝrhām (L413p Helchteren)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
33065 |
onderste band van de schoof |
onderste band:
ǫnǝrstǝ [band] (L413p Helchteren)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22a]
I-4
|
31712 |
onderste handvat |
(onderste, korte, klein(e), voorste) kruk:
krøk (L413p Helchteren)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
33980 |
onderzadel |
onderzadel:
ǫnǝrzāl (L413p Helchteren)
|
Een vilten lap of een kussen dat onder het zadel ligt. Zie ook lemma Paardedeken Onder Het Zadel. [N 13, 64a en 64b]
I-10
|
18947 |
ondeugend, stout |
stout:
stōͅt (L413p Helchteren)
|
stout [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
32696 |
ondiep |
schou(de):
sxā (L413p Helchteren)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
32697 |
ondiep ploegen |
blekken:
blękǝn (L413p Helchteren)
|
De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.]
I-1
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
bataklang:
parteklang (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren,
L413p Helchteren),
bocht:
boch (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren,
L413p Helchteren),
nest:
nest (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren,
L413p Helchteren),
rommel:
rommel (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren,
L413p Helchteren),
santeboetiek:
santepetik (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren,
L413p Helchteren)
|
boel [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)], [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|