32929 |
op ruiters zetten, ruiteren |
ruiteren:
rø̜tǝrǝn (L413p Helchteren)
|
Het bijeenzetten van het gedroogde hooi op houten stellages, doorgaans ruiters of bokken genoemd (zie het lemma ''hooiruiter''), zodat het zonder in contact met de bodem te staan, verder kan drogen, voordat het van het veld naar de boerderij wordt gebracht. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hooiruiter, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hooiruiter''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hooiruiter''.' [N 14, 113b; JG 1b add.]
I-3
|
21530 |
op wacht |
op wacht:
op wacht (L413p Helchteren)
|
op wacht [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
33205 |
opbrengst van een aardappelstruik |
buist:
bǭst (L413p Helchteren)
|
Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19]
I-5
|
21548 |
openbare verkoop |
koopdag:
koepdaag (L413p Helchteren),
uitverkoop:
aotverkoep (L413p Helchteren)
|
Hoe heet een openbare verkoping bij opbod? [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
20717 |
opgewarmde koffie |
opgewarmde koffie:
(m.).
oͅpxəwɛrmdə koͅfī (L413p Helchteren)
|
Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18218 |
ophanger |
litsje:
litske (L413p Helchteren)
|
Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
25424 |
ophijsen |
opdraaien:
opdrɛ.n (L413p Helchteren)
|
Nadat haken achter de blootgelegde pezen zijn gestoken of een balkje door de opening tussen de pezen en de poten is geschoven, worden aan de haken of aan het balkje touwen bevestigd. De touwen worden over een balk door twee ogen in het plafond of iets dergelijks aangetrokken, waardoor het rund uit de slachtbrug wordt getrokken, de poten gespreid. Volgens de respondent uit L 211 gaat het als volgt. De sterke kartouwen worden aan een balk vastgemaakt. Het ronde balkje wordt door de achterpoten gestoken en de lus een slag om het balkje gelegd. Door de lus stak men een z.g. karpaal. Met twee man tegelijk draaide men het balkje rond, waardoor het kartouw rond het balkje werd gewonden en de koe omhoog gehesen. Soms maakte men bij dit ophijsen gebruik van een katrol of lier. [N 28, 65; N 28, 66; monogr.]
II-1
|
21275 |
opmaken |
opdoen:
xɛlt obdy.ən (L413p Helchteren)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33145 |
opnieuw wannen |
triēren:
triērǝ (L413p Helchteren)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
opper:
ǫpǝr (L413p Helchteren)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|