20911 |
pruim |
pruim:
pruim (L413p Helchteren)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
18926 |
prutsen |
frotselen:
#NAME?
frotselen (L413p Helchteren)
|
Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
geknoei:
geknooi (L413p Helchteren),
knoeiwerk:
knooiwerk (L413p Helchteren)
|
Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
20651 |
pudding |
podding:
(m.).
poͅdeŋ (L413p Helchteren)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
tip:
tøp (L413p Helchteren)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
23279 |
purper |
paars:
pars (L413p Helchteren)
|
Hoe heet de kleur, die de overgang vormt tussen rood en blauw; de kleur van de bekleedsels die in de Goede Week over de kruisbeelden worden gehangen? [ZND 38 (1942)]
III-3-3
|
33635 |
putemmer |
putemmer:
pøtimər (L413p Helchteren)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33624 |
putgalg |
gaffel:
gafəl (L413p Helchteren),
overgezet naar lemma putgalg (JK)
gaffel (L413p Helchteren),
putboom:
putboom (L413p Helchteren)
|
[N 12 (1961)] [ZND 32 (1939)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
33633 |
puthaak |
putgard:
pøtgērt (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren),
pøͅtxēͅərt (L413p Helchteren)
|
[N 12 (1961)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
33623 |
putzwengel |
putzwik:
pøtswek (L413p Helchteren)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|