25043 |
schaduw, lommer |
killeschaai:
we zitte in ne killeschaai (L413p Helchteren),
schaai:
schaoj (L413p Helchteren)
|
schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
koffietijd:
kofitɛ.t (L413p Helchteren)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
sxān (L413p Helchteren)
|
Een schande. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-3
|
34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
sxōi̯ǝbzbū.r (L413p Helchteren)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|
20696 |
schapenvet |
schaapsvet:
(o.).
sxoͅəpsfɛt (L413p Helchteren)
|
Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
sxő̄ps[stal] (L413p Helchteren)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝn (L413p Helchteren)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
19045 |
schaterlachen |
schateren:
ps. niet omgespeld! Of toch omspellen volgens systeem R.N.D? (dus: [sx@t\\r\\]).
sxɛtərə (L413p Helchteren)
|
schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)]
III-1-4
|
34115 |
schede van de koe |
vazel:
vǭ.zǝl (L413p Helchteren)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
34587 |
schei |
schei:
sxē̜ (L413p Helchteren)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|