20748 |
bladerdeeg |
schilferdeeg:
(m.).
sxelfərdix (L413p Helchteren)
|
Pastei van bladerdeeg, vol au vent (vollevang?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19978 |
blaffen |
bassen:
basən (L413p Helchteren),
blaffen:
blaffen (L413p Helchteren)
|
blaffen [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)]
III-2-1
|
19458 |
blaker |
kaarspannetje:
karspɛnəkən (L413p Helchteren)
|
het pannetje, van een oor voorzien, waarop de kaars wordt gezet [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
29838 |
blaren |
opblaren:
blø̄ǝt˱ ǫp (L413p Helchteren)
|
Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.]
II-9
|
25398 |
blauw slachten |
vlies:
vlīs (L413p Helchteren)
|
Als de huid van het rund niet zorgvuldig wordt losgesneden, blijft er soms vet aan vastzitten, waardoor de blauwachtig gekleurde bovenlaag van het vlees dat op het rund blijft kleven, bloot komt te liggen. Omdat gevraagd was naar een uitdrukking voor dit "blauw slachten", komen er verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 28, 54]
II-1
|
24473 |
blauwe bosbes |
bosbeer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
bosbeer (L413p Helchteren)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reiger (L413p Helchteren),
rêger (fr. bête) (L413p Helchteren)
|
reiger [ZND 41 (1943)]
III-4-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
hij is zoe bliek (L413p Helchteren)
|
hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blijven (L413p Helchteren),
blèiven (L413p Helchteren)
|
blijven [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
het bliksemt (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren),
weerlichten:
het weerlicht (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|