32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gezwad:
dǫbǝl [gezwad] (L413p Helchteren)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
33963 |
dubbele lijn |
dobbel kordeel:
dǫbǝl kǝrdil (L413p Helchteren)
|
Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34]
I-10
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
doͅwf (L413p Helchteren),
duif (L413p Helchteren),
en dooef (L413p Helchteren),
Pl. [dòu:ven]
dòuf (L413p Helchteren)
|
duif [GTRP (1980-1995)] || Duif. [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)] || Een duif. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
duif (L413p Helchteren)
|
duif [Willems (1885)]
III-4-1
|
22787 |
duiken |
duiken:
moeilijk leesbaar
dohheken (L413p Helchteren)
|
In het water duiken. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
17666 |
duim |
duim:
doͅwm (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren)
|
een duim [ZND A2 (1940sq)] || een duim, (duimen) [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
23225 |
duivel |
duivel:
dyvəl (L413p Helchteren)
|
Een duivel. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenkot:
duivekot (L413p Helchteren),
dòuvəkō.t (L413p Helchteren),
dǫu̯vǝkōt (L413p Helchteren),
dǫu̯vǝkǫt (L413p Helchteren),
duivenslag:
dōvǝslāx (L413p Helchteren)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duivenkot. [Willems (1885)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22014 |
duivenmand |
kiever:
nə kivər (L413p Helchteren)
|
Een kevie (voor duiven). [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenslag:
den doveslaag (L413p Helchteren),
slag:
slax (L413p Helchteren),
slā.ch (L413p Helchteren),
slā.x (L413p Helchteren),
spijker:
spikǝr (L413p Helchteren
[(valdeurtje)]
),
til:
tel (L413p Helchteren)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)]
I-6, III-3-2
|