32350 |
gierton |
zeikstuk:
[zeik]støk (L413p Helchteren
[(inclusief de kar)]
),
zeikton:
[zeik]tǫn (L413p Helchteren)
|
De gierton wordt gebruikt om gier naar het land te vervoeren. De oude houten gierton met ijzeren banden rondom was vaak een afgedankte bierton of wijnvat. Zij kon enkele honderden liters bevatten. Soms duiden de benamingen met vat op een grotere inhoud dan de benamingen met ton, maar dat is lang niet altijd het geval. Met Afb. 9. gierton e.d. wordt vaak het door kar en ton gevormde geheel bedoeld. Zie daarom ook het vorige lemma. Een voorloper van de gierton was de houten en open gierbak (b.) het langst in gebruik bij keuterboeren en in weidegebieden. Een apart onderdeel (C.) vormen de benamingen voor de kleinere ton gebruikt voor het vervoer van gier op kleine schaal, in het bijzonder van de inhoud van de beerput. Een dergelijke ton werd vaak onder het deksel van het toilet geplaatst. Als zij vol was, werd zij naar tuin, veld of weide gedragen en daar geledigd. Ook werd zij wel op een kruiwagen vervoerd. Gedragen werd de ton aan twee hengsels, met een stok dwars over de ton of twee stokken evenwijdig langs de zijkanten. [N 11, 21 + 28 add.; N 11A, 53a + 54a + 55 + 58a + 58b; N 17, 9a add. + 9b; N 18, 122 + 124; N M, 9a; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
25141 |
gieten, hard regenen |
gieten:
gij giet, hij goot, gegoten
gieten (L413p Helchteren),
goot, gegoten
gieten (L413p Helchteren),
kledderen:
kledderen (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren)
|
gieten, gutsen [ZND 25 (1937)] || hard regenen [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
22788 |
gilde |
bond:
bond (L413p Helchteren),
gilde:
gild (L413p Helchteren)
|
Een gilde. [ZND 35 (1941)] || Gilde. [Willems (1885)]
III-3-2
|
20556 |
glazig |
glazig:
glazig (L413p Helchteren)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
29571 |
gleiswerk |
aarden telloren:
ī̄ǝrǝ tɛlȳrǝ (L413p Helchteren),
aardewerk:
iɛ̄ǝrdǝwęrk (L413p Helchteren)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
22376 |
glijbaan |
schuifaf:
schuifaf (L413p Helchteren)
|
glijbaan [SND (2006)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
glijden:
glèien (L413p Helchteren)
|
Glijden. [Willems (1885)]
III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
greilachen:
wnt V, 644: greien: krijten, schreien
grielachen (L413p Helchteren)
|
hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
17786 |
goed luisteren |
goed luisteren:
goe(d) luisteren (L413p Helchteren)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
(goed) schieten:
sxitǝ(n) (L413p Helchteren),
staat snel:
staat snel (L413p Helchteren)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|