17750 |
haarvlecht |
staart:
Mv. sterten.
stert (L413p Helchteren),
tres:
tressen (L413p Helchteren)
|
een haarvlecht [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
20782 |
haas |
haas:
haas (L413p Helchteren)
|
haas [Willems (1885)]
III-4-2
|
19108 |
haast |
haast:
met een vertikale streep tuusen hoe en aust
hoe aust (L413p Helchteren)
|
Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
18994 |
haastig |
haastig:
¡ in ¯t fr.
hièstig (L413p Helchteren)
|
haastig [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
hagelen (L413p Helchteren)
|
hagelen [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
25245 |
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) |
hagelsteen:
hagelstien (L413p Helchteren)
|
hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (L413p Helchteren)
|
hagel [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
vars:
vars (L413p Helchteren)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
25455 |
hakbak |
kapblok:
kablǫk (L413p Helchteren)
|
De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114]
II-1
|
18791 |
haken |
haken:
e Frans
hie͂eke (L413p Helchteren)
|
Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|