17677 |
knie |
knie:
knɛ.ij (L413p Helchteren)
|
knie [RND]
III-1-1
|
34221 |
knieband voor een stier of kalf |
knieband:
knibant (L413p Helchteren)
|
IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.]
I-11
|
17678 |
knieholte |
hees:
hiēs (L413p Helchteren)
|
hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)]
III-1-1
|
17920 |
knijpen |
pitsen:
pitse (L413p Helchteren)
|
iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
knikker:
knikker (L413p Helchteren)
|
Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
knikkeren:
knekərə (L413p Helchteren),
scheutschieten:
sx"tsxītə (L413p Helchteren)
|
Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)]
III-3-2
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
bederven:
bedeurrəven (L413p Helchteren)
|
bevuilen [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
33236 |
knolraap, raap |
raapje:
rǭǝpkǝ (L413p Helchteren),
rapen:
rő̄ǝ.pǝn (L413p Helchteren)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
gryn (L413p Helchteren)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
knup (L413p Helchteren),
strop:
stroppen (L413p Helchteren)
|
De knoop waarmee de hijstouwen aan een haak, ring of iets dergelijks aan de muur worden vastgemaakt. [N 28, 66; N 28, 67] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-1, II-7
|