32470 |
wissen kappen, snijden |
witsen afdoen:
wetsǝ āf˱dūn (L291p Helden),
witsen kappen:
wetsǝ kapǝ (L291p Helden)
|
De volgroeide wissen met behulp van het wissenmes afkappen of -snijden. [N 40, 8]
II-12
|
32473 |
wissen schoven |
een bussel bijeenbinden:
ǝnǝ bøsǝl bęjęjnbeŋǝ (L291p Helden)
|
De ongeschilde wissen tot pakken binden. [N 40, 15]
II-12
|
32472 |
wissen sorteren |
omzoeken:
ømzøjkǝ (L291p Helden),
uitschudden:
ūtšødǝ (L291p Helden)
|
De gekapte wissen op maat sorteren. Bij het sorteren wordt een hoeveelheid wissen in een ondiepe put of een schuin in de grond geplaatste ton gezet. De langste wissen worden dan vervolgens aan de bovenzijde vastgepakt en door middel van een schuddende beweging gescheiden van de kortere wissen. Deze handeling wordt herhaald tot alle wissen op lengte gerangschikt zijn. [N 40, 11]
II-12
|
32497 |
wissen weken |
witsen in het water zetten:
wetsǝ en ǝt wātǝr zɛtǝ (L291p Helden)
|
De wissen in water onderdompelen om ze soepeler te maken. Grauwe wissen dienen, afhankelijk van de omstandigheden, één √† twee weken te weken, witte wissen en buffwissen één √† twee uur. [N 40, 20; monogr.]
II-12
|
32465 |
wissenkweker |
witsenteler:
wetsǝtēlǝr (L291p Helden)
|
Persoon die wissen kweekt en verhandelt, zonder ze zelf te verwerken. [N 40, 12]
II-12
|
32471 |
wissenmes |
kapmes:
kapmęts (L291p Helden)
|
Het -vaak sikkelvormige- werktuig waarmee de wissen worden gekapt. Zie ook afb. 261. [N 38, 6 add.; N 40, 9; monogr.]
II-12
|
32491 |
wissenschaaf |
snoeimes:
snujmɛts (L291p Helden)
|
Schaaf waardoor of waarlangs de gespleten wissen getrokken worden om ze plat te maken. [N 40, 87]
II-12
|
32474 |
wissenschoof |
een metersen bussel:
nǝ mē̜tǝrsǝm bøsǝl (L291p Helden
[(met een meter omtrek)]
)
|
Een tot een bundel gebonden hoeveelheid wissen. [N 40, 10]
II-12
|
32487 |
wissenschors |
schil:
šęl (L291p Helden)
|
De schil die van de wissen verwijderd wordt. [N 40, 32]
II-12
|
32462 |
wistop |
top:
tǫp (L291p Helden)
|
De bovenkant van een wis. [N 40, 29]
II-12
|