20879 |
sigaar |
sigaar:
sigaar (K316p Heppen),
sigaren (K316p Heppen)
|
sigaar [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
28694 |
sikkel |
zichel:
zexǝl (K316p Heppen)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33981 |
singel |
singel:
seŋǝl (K316p Heppen)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
33993 |
singel voor de paardedeken |
singel:
seŋǝl (K316p Heppen)
|
Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92]
I-10
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
šəloͅtən (K316p Heppen)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅt (K316p Heppen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
bla:t Xəslaogə (K316p Heppen)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
24818 |
slaapbol |
kruisjesbloemen:
krəskəsblŭmə (K316p Heppen)
|
Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
25342 |
slachten |
slachten:
sláxtǝ (K316p Heppen)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
20647 |
slappe koffie |
felix:
Syst. Frings
fēleks (K316p Heppen),
tuddekoffie:
Syst. Frings
tødəkoͅfi (K316p Heppen),
zwadder:
Syst. Frings
zwadər (K316p Heppen)
|
Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|