18002 |
verkleumd |
versteven:
versteəvə van de kā (K316p Heppen)
|
hij was gans verkleumd van de kou [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
ik ben verkaad (K316p Heppen)
|
ik ben verkouden [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
ge zult ne kaa pakke (K316p Heppen),
ich hem ne kā oep de boscht (K316p Heppen)
|
ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
18226 |
versleten |
versleten:
versléëte (K316p Heppen)
|
verslijten, versleet, versleten (volt.deelw.) [ZND 25 (1937)]
III-1-3
|
32918 |
verspreid gras |
brei:
brāi̯ (K316p Heppen)
|
Het resultaat van de handeling uit het voorgaande lemma: het gemaaide gras dat gelijkmatig op het veld ligt te drogen. [N 14, 98]
I-3
|
33454 |
vertikale paal in een poort |
melger:
męlǝgǝr (K316p Heppen),
mɛlǝgǝr (K316p Heppen)
|
Een rechtstaande, uitneembare paal in het midden van een poort, waartegen de beide poortvleugels gesloten kunnen worden. Deze paal is aan de bovenzijde meestal verankerd achter een gebogen stuk ijzer, aan de onderzijde in een gat. De paal wordt weggenomen als de poort helemaal geopend moet worden. De paal is onbekend in een groot aantal plaatsen. Door functionele overeenkomst kunnen de benamingen ook wel gebruikt worden voor andere soorten sluitbalken (zie deze lemmata). Zie ook afbeelding 18.g bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42e; N 5, 104; A 49, 4; add. uit N 5A, 93c]
I-6
|
18277 |
vest |
gilet (fr.):
meer beschaafd
žilee (K316p Heppen),
plat
želee (K316p Heppen)
|
vest (fr. gilet) [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄lǝn (K316p Heppen)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
22832 |
vieren |
vieren:
gəvi:rt (K316p Heppen)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
ĕ knepke (K316p Heppen)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|