21087 |
zemelen |
zemelen:
zēmǝlǝn (K316p Heppen)
|
De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.]
II-3
|
33146 |
zeven met de handzeef |
ziften:
zeftǝ (K316p Heppen)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
21298 |
zich bemoeien met |
aantrekken:
ig trek me door niks van aan (K316p Heppen),
moeien:
moeie (K316p Heppen),
uitstaan:
do hem ig niks mee uit te stan (K316p Heppen)
|
ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
19047 |
zich inbeelden |
hem denken:
ook materiaal znd 27, 39
hm denke (K316p Heppen)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wentǝlǝn (K316p Heppen)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
33038 |
zicht |
pik:
pek (K316p Heppen)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
die ziekde gaat over (K316p Heppen),
die zikte gŏ vŏet (K316p Heppen),
een besmettelijke ziekte (K316p Heppen)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
17783 |
zien, kijken |
zien:
zīn (K316p Heppen),
kijken wordt volgens de informant niet gebruikt.
zien (K316p Heppen)
|
kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND]
III-1-1
|
20937 |
zijde spek |
vierel:
vjēͅrəl (K316p Heppen)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
34580 |
zijladder |
leer:
līr (K316p Heppen)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|