e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heppen

Overzicht

Gevonden: 1713
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zemelen zemelen: zēmǝlǝn (Heppen) De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.] II-3
zeven met de handzeef ziften: zeftǝ (Heppen) Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.] I-4
zich bemoeien met aantrekken: ig trek me door niks van aan (Heppen), moeien: moeie (Heppen), uitstaan: do hem ig niks mee uit te stan (Heppen) ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)] III-3-1
zich inbeelden hem denken: ook materiaal znd 27, 39  hm denke (Heppen) inbeelden [ZND 01 (1922)] III-1-4
zich over de rug wentelen (zich) wentelen: wentǝlǝn (Heppen) Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69] I-9
zicht pik: pek (Heppen) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
ziekte ziekte: die ziekde gaat over (Heppen), die zikte gŏ vŏet (Heppen), een besmettelijke ziekte (Heppen) die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] III-1-2
zien, kijken zien: zīn (Heppen), kijken wordt volgens de informant niet gebruikt.  zien (Heppen) kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND] III-1-1
zijde spek vierel: vjēͅrəl (Heppen) zijde spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3
zijladder leer: līr (Heppen) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13