e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heppen

Overzicht

Gevonden: 1713
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kriel kriel: kril (Heppen) Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e] II-3
kruidnagel kruidnagel: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10  kruinoagel (Heppen) een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)] III-2-3
kruik kruik: krouk (Heppen) kruik [ZND 29 (1938)] III-2-1
kruim binnenste, het -: Syst. Frings  benəstə (Heppen), kruim: kreum (Heppen) Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)] || kruim [ZND 29 (1938)] III-2-3
kruin kruin: kreun (Heppen) de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] III-1-1
kruis kruis: krø̜̄s (Heppen), è kreus, twieə kreuse (Heppen) Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-9, III-3-3
kruisbeeld kruis: è kruìs (Heppen) Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)] III-3-3
kruisbeen kruisbeen: krø̄s˱bīn (Heppen) Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a] I-11
kruisbes kroenzel: krŭnsel (Heppen) kruisbes [ZND 16 (1934)] I-7
kruisen, kruisdagen? kruisen: krö.sn (Heppen), krö.sə (Heppen) kruisen [RND] III-3-3