e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heppen

Overzicht

Gevonden: 1713
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laster kwaadsprekerij: ook materiaal znd 30, 01  kwoadspreèkerij (Heppen) laster [ZND 01 (1922)] III-1-4
lastig (werken) lastig: ook materiaal znd 30, 02  lästig (Heppen) lastig [ZND 01 (1922)] III-1-4
laten laten: loaten (Heppen) laten [ZND 25 (1937)] III-1-2
leegloper leegloper: ook materiaal znd 30, 4  leelooper (Heppen) leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4
leemspecie leem: līǝm (Heppen  [(er werd hier geen koemest gebruikt)]  ) Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.] II-9
leest leest: li-jǝst (Heppen), list (Heppen) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: ne li(j)ef (Heppen), ne luueuf (Heppen) leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw. [ZND 30 (1939)] III-3-2
legnest nest: nęst (Heppen) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
leiden leiden: lāi̯ǝ (Heppen) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lelietje-van-dalen lelietje-der-dalen: -  lelietje der dalen (Heppen) lelietje-van-dalen [ZND 34 (1940)] III-4-3