e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heppen

Overzicht

Gevonden: 1713
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijke hond, reu mannetje: mɛnəkə (Heppen, ... ) reu [Goossens 1b (1960)] || reu, mann. hond [Goossens 1b] III-2-1
mannelijke kat, kater kater: kaoter (Heppen), kōͅtər (Heppen) kater [Goossens 1b (1960)] || mannelijke kat [ZND 27 (1938)] III-2-1
maretak maretak: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  maarentak (Heppen) maretak [ZND 01 (1922)] III-4-3
maria-hemelvaart halfoogst: half oegst (Heppen) Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)] III-3-3
markt markt: mɛt (Heppen) markt [RND] III-3-1
marmer marmel: ps. letterlijk overgenomen.  ĕ mermele štandbi‧ëld (Heppen) marmeren beeld [ZND 21 (1936)] III-4-4
masker mombakkes: oembakkes (Heppen), mondbakkes: mondbakkes (Heppen) Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] III-3-2
mathaak haak: hǭk (Heppen), pik: pek (Heppen), pikhaak: pekhōk (Heppen) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
mayonaise mayonaise: màjjənéés (Heppen) mayonaise [RND] III-2-3
mazelen mazelen: maozele (Heppen), mazeren: maozere (Heppen) de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)] III-1-2