28653 |
raathoning, tafelhoning |
raathoning:
rǭthōneŋ (L384p Herkenbosch)
|
Blanke honing die in de raat verkocht wordt. [N 63, 115b; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
raden:
raoje (L384p Herkenbosch)
|
raden [N 07 (1961)]
III-3-2
|
34631 |
rammelkar |
hoddelskar:
hǫdǝlskɛr (L384p Herkenbosch)
|
Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92]
I-13
|
28488 |
redcel |
redcel:
redcel (L384p Herkenbosch)
|
Gewone werkbijcel die ontwikkeld wordt tot koninginnecel of moerdop, als het bijenvolk moerloos is geworden of dreigt te worden. Deze redcel of nooddop wordt midden op de raat gebouwd. [N 63, 26b; Ge 37, 50]
II-6
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
Aanvulling op laatste pagina, na vraag 54: 2 juli ("Maria ziep"). Wanneer t op deze dag regent, regent t 40 dagen.
réénger (L384p Herkenbosch)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
réégnerbaog (L384p Herkenbosch)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
kleine bijs:
ein klein bies (L384p Herkenbosch)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
rééngere (L384p Herkenbosch)
|
regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25180 |
regenwolkje |
daar komt een schopje voor de zon:
dao kump ein sjöpke veur de zón (L384p Herkenbosch)
|
regen-voorspellend wolkje bij ondergaande zon [watermenneke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
28559 |
reinigingsvlucht |
reinigingsvlucht:
ręjnegeŋsvløx (L384p Herkenbosch)
|
Vlucht die de bijen ondernemen om de uitwerpselen uit hun lichaam te verwijderen. In de winter hopen zich de onverteerbare resten van het voedsel op in de endeldarm. Wanneer de grens van het zich ophopen is bereikt, dan moeten de bijen zich ontlasten. Zodra de temperatuur na de winter voor het eerst weer 8 à 10 oC is geworden, vliegen de bijen uit om zich van het opgespaarde vuil te ontdoen. [N 63, 56a; Ge 37, 195]
II-6
|