22478 |
middelste kegel |
dam:
de dam (Q243p Herstappe)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21745 |
mikken |
ogen:
aeuge (Q243p Herstappe)
|
Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
23271 |
misdienaar |
koorjong:
koorjong (Q243p Herstappe)
|
Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
nevel:
nufel (Q243p Herstappe)
|
mist, nevel [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
24929 |
modder, slijk |
dik:
diek (Q243p Herstappe)
|
modder, slijk [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
19309 |
moedig (zijn) |
moedig:
mudig (Q243p Herstappe)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
22681 |
mondstuk |
embouchure (fr.):
ambouchure (Q243p Herstappe)
|
Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
25130 |
motregen, fijne regen |
motregen:
motrenger (Q243p Herstappe)
|
stofregen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
zeveren:
het zeuivert (Q243p Herstappe)
|
stofregenen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
17872 |
muilpeer |
muilpeer:
maalper (Q243p Herstappe)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|