28579 |
optissen |
grommen:
gromǝ (L330p Herten)
|
Het maken van geluid door de bijen als men de korf of kast opent. [N 63, 72]
II-6
|
29979 |
optoppen, oplangen |
een stuk bovenop zetten:
ǝ štø̜k˱ bǭvǝnǫp ˲zetǝ (L330p Herten)
|
De steiger verhogen door de staanders met behulp van palen, de zgn. 'optoppers', te verlengen. De optoppers worden door middel van touwen aan de staanders gebonden en ze rusten op een op de staander gespijkerde, houten klos. [N 32, 5a; monogr.]
II-9
|
34000 |
optuigen |
aandoen:
āndōn (L330p Herten),
optuigen:
ǫptygǝ (L330p Herten)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
30631 |
opverven |
verslijten:
vǝršlītǝ (L330p Herten)
|
Het snel verslijten van een kwast. [N 67, 31c]
II-9
|
26659 |
opzakken |
afhangen:
āfhaŋǝ (L330p Herten)
|
Meel in zakken doen en de gevulde zakken op het juiste gewicht brengen. [N O, 38l]
II-3
|
26205 |
opzeilen |
zeil voorleggen:
zęjl vø̄rleqǝ (L330p Herten)
|
Zeilen aanbrengen. [N O, 7a]
II-3
|
33966 |
opzetteugel |
optoomriem:
ǫptø̜u̯mrēm (L330p Herten)
|
Leren riem die van het bit door de ringen boven op het haam naar het schoftzadel loopt en belet dat het paard bij het trekken gras vreet. [N 13, 33]
I-10
|
28065 |
opzichter |
opzichter:
opzichter (L330p Herten)
|
De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.]
II-9
|
25409 |
oren verwijderen |
afsnijden:
āfšnī-jǝ (L330p Herten)
|
De oren, waarin het loodje zit dat na de eerste keuring is aangebracht, mogen pas worden afgesneden nadat het varken voor de tweede maal is gekeurd. De oren worden meestal verwerkt in de zult. [N 28, 69]
II-1
|
34053 |
os |
os:
ø̜s (L330p Herten),
ǫs (L330p Herten)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|