34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tiet:
tit (L330p Herten),
tiet, tiet:
tit, tit (L330p Herten),
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (L330p Herten)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
bonte:
bonjtjǝ (L330p Herten),
rode:
rǭi̯ (L330p Herten),
witkop:
witkop (L330p Herten),
witte:
witte (L330p Herten),
zwarte:
šwartǝ (L330p Herten)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kuusje:
kuskǝ (L330p Herten),
kyškǝ (L330p Herten)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34219 |
roep- en lokwoord voor het kalf |
poetje:
putjǝ (L330p Herten)
|
Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r]
I-11
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kuik, kuik:
kyk, kyk (L330p Herten),
kuu, kuu, kuu:
ky, ky, ky (L330p Herten),
tiet:
tit (L330p Herten),
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (L330p Herten)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus:
kus (L330p Herten),
kyš (L330p Herten),
kuus, kuus, kuus:
kyš, kyš, kyš (L330p Herten)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
sik:
sik (L330p Herten),
soek:
suk (L330p Herten)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
schaapje:
šǭpkǝ (L330p Herten)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
33841 |
roepen van de hengst naar de aankomende merrie |
kraaien:
krɛi̯ǝ (L330p Herten)
|
Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c]
I-9
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
broek, broek, broek:
bruk, bruk, bruk (L330p Herten),
kloek, kloek:
kluk, kluk (L330p Herten)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|