e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L330p plaats=Herten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roep- en lokwoord voor de kip tiet: tit (Herten), tiet, tiet: tit, tit (Herten), tiet, tiet, tiet: tit, tit, tit (Herten) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor de koe bonte: bonjtjǝ (Herten), rode: rǭi̯ (Herten), witkop: witkop (Herten), witte: witte (Herten), zwarte: šwartǝ (Herten) Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r] I-11
roep- en lokwoord voor een big kuusje: kuskǝ (Herten), kyškǝ (Herten) Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het kalf poetje: putjǝ (Herten) Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r] I-11
roep- en lokwoord voor het kuiken kuik, kuik: kyk, kyk (Herten), kuu, kuu, kuu: ky, ky, ky (Herten), tiet: tit (Herten), tiet, tiet, tiet: tit, tit, tit (Herten) [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het varken kuus: kus (Herten), kyš (Herten), kuus, kuus, kuus: kyš, kyš, kyš (Herten) In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12
roep- en lokwoorden voor het lam sik: sik (Herten), soek: suk (Herten) [N 19, 74b; VC 14, 2k (R] I-12
roep- en lokwoorden voor het schaap schaapje: šǭpkǝ (Herten) [N 19, 74a; VC 14, 2j (R] I-12
roepen van de hengst naar de aankomende merrie kraaien: krɛi̯ǝ (Herten) Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c] I-9
roepwoord om de klokhen te lokken broek, broek, broek: bruk, bruk, bruk (Herten), kloek, kloek: kluk, kluk (Herten) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12