32598 |
compost |
drek:
drɛk (L330p Herten)
|
Van de termen die onder de titel compost in dit lemma verenigd zijn, hebben er sommige duidelijk betrekking op de fijngemaakte compostachtige meststof, zoals die uit afval van de weide, de boomgaard, het erf bereid werd en over de weide werd gestrooid, terwijl andere meer wijzen op het moderne product van een vuilverwerkings- of composteringsbedrijf. Het eerste deel van het lemma bevat voornamelijk benamingen voor weidemest. [N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 4d + 38 + 39; N M, 10c; monogr.]
I-1
|
32599 |
composthoop |
hoop rotzooi:
hǫu̯p rǫt˲zōi (L330p Herten)
|
Bedoeld wordt een hoop van plantenresten, kaf-afval, zacht heggeknipsel, keukenafval, afval van weide of boomgaard, enz. die men regelmatig omzet en laat verteren tot vooral over de weide te strooien compost. [N M, 10c add.; N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 38a + b; monogr.]
I-1
|
30699 |
console |
console:
kǫnsǫl (L330p Herten)
|
Metalen haak met steun die aan de sporten van de ladder bevestigd wordt. Op de steun kan vervolgens een horizontale loopplank gelegd worden. [N 67, 63l]
II-9
|
30088 |
contrefort |
contrefort:
kǫntǝrfǫrt (L330p Herten
[(meervoud: kǫntǝrfǫrtǝ)]
)
|
Vooruitspringende steunbeer of schraagpijler om het muurwerk te verstevigen en om eventuele druk van de tegengestelde kant, bijvoorbeeld veroorzaakt door de aanwezigheid van gewelven, weerstand te bieden. Zie ook afb. 31. In L 271 kende men steunberen die recht, schuin en trapsgewijze waren uitgevoerd. [N 31, 49; monogr.]
II-9
|
33917 |
cornage |
cornage (subst., fr.):
kǝrnāš (L330p Herten)
|
Cornage of chronische dempigheid is kwaadaardiger dan dempigheid. Ze is ongeneeslijk. De doorstroming van de lucht wordt belemmerd door een vernauwing van het strottenhoofd, veroorzaakt door een verlamming van de zenuwen die de stembanden bedienen. De in- en uitademing gaat gepaard met een piepend geluid. [JG 1b; A 48A, 38b; N 8, 87 en 88; N 52, 24 en 25; monogr.]
I-9
|
28953 |
coupenaad, figuurnaad |
figuurnaad:
figȳrnǭt (L330p Herten)
|
Vormgevende naad. Naad die door de coupe bepaald wordt. [N 62, 19]
II-7
|
32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
kylǝvātǝr (L330p Herten),
extirpator:
ɛkspātǝr (L330p Herten)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
30360 |
dag- en nachtslot |
kompleet deurslot:
kǫmplēt dø̄ršlǭt (L330p Herten)
|
Deurslot met dag- en nachtschoot. De verende dagschoot van het slot wordt door het aan één zijde schuin aflopen van het eindvlak bij het dichttrekken van de deur naar binnen gedrukt, maar springt zodra de deur dicht is door de kracht van de veer weer terug in het sluitgat. De nachtschoot kan alleen met behulp van een sleutel worden in- en uitgeschoven. Zie ook afb. 66 en de lemmata 'Dagschoot' en 'Nachtschoot'. [N 54, 103a]
II-9
|
30361 |
dagschoot |
tong:
toŋ (L330p Herten)
|
Dat deel van een slot dat door het draaien van de 'kruk' buiten de belegplaat wordt gebracht. Zie ook het lemma 'Nachtschoot'. [N 54, 103b]
II-9
|
30114 |
dagwijdte |
overspanning:
ø̄vǝršpaneŋ (L330p Herten)
|
De afstand tussen de twee zijkanten van de muuropening, waarover de boog wordt gemetseld. [N 32, 17c]
II-9
|