25381 |
de slokdarm afsluiten |
knoop indoen:
knǫwp endōn (L330p Herten)
|
Om te verhinderen dat de inhoud van maag en slokdarm het vlees verontreinigt, legt men meestal een knoop in de slokdarm. Omdat een knoop gemakkelijk uit de glibberige slokdarm glijdt, laat men er vaak het uiteinde van de dikke en vrij stugge luchtpijp aan vastzitten. Als men nu de knoop in de slokdarm legt, wordt terugglijden voorkomen door het stuk luchtpijp: dit kan immers niet door de lussen van de knoop glijden, omdat het daarvoor te groot en te weinig buigzaam is. Men sluit de slokdarm ook wel af door er een doek of iets dergelijks in te duwen of een touwtje rond het einde ervan te binden. Voor de slacht krijgt het dier ongeveer anderhalve dag geen voer om te voorkomen dat de maag en darmen te vol met vuil zijn. [N 28, 77]
II-1
|
33926 |
de staart couperen |
zwensen:
žwɛnsǝ (L330p Herten)
|
Het kappen of afsnijden van de staart van veulens gebeurt na enkele dagen of weken. Nadat de staart zuiver gemaakt en afgebonden is, wordt hij afgesneden en toegebrand. [N 8, 103d]
I-9
|
34626 |
de stortkar doen achteroverslaan |
opstoten:
ǫpštǭtǝ (L330p Herten),
storten:
štǫrtǝ (L330p Herten)
|
De kipbare bak van de stortkar doen kippen om de lading te lossen. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma kippen, storten in wld I.10. De kaart combineert de opgaven uit beide lemmata. [N 17, 88]
I-13
|
31768 |
de zaag ontspannen |
losdraaien:
lǫs˱drɛjǝ (L330p Herten),
lossen:
lǫsǝ (L330p Herten),
ontspannen:
ontšpanǝ (L330p Herten)
|
Het zaagblad van de spanzaag op lagere spanning brengen door het spantouw met behulp van het spanlatje losser te draaien. [N 53, 32b]
II-12
|
31767 |
de zaag spannen |
opspannen:
ǫpšpanǝ (L330p Herten),
spannen:
španǝ (L330p Herten)
|
Het zaagblad van de spanzaag op grotere spanning brengen door het spantouw met behulp van het spanlatje aan te draaien. [N 53, 32a; N I, 1b add.; monogr.]
II-12
|
31778 |
de zaagtanden strijken |
gelijkvijlen:
gǝlīk˲vīlǝ (L330p Herten),
richten:
rextǝ (L330p Herten)
|
De door het gebruik ongelijk afgesleten zaagtanden aan de punten plat afvijlen om ze weer even lang te maken. Zie ook het lemma ɛstrijkvijlɛ.' [N 50, 37c; N 53, 24d; monogr.]
II-12
|
31783 |
de zaagtanden vijlen |
slijpen:
šlīpǝ (L330p Herten)
|
De zaagtanden na het zetten met behulp van een, meestal driekantige, vijl scherp maken. [N 50, 37c; N 53, 24b-c; monogr.]
II-12
|
31780 |
de zaagtanden zetten |
trekken:
trękǝ (L330p Herten),
zetten:
zetǝ (L330p Herten)
|
De zaagtanden afwisselend naar links en naar rechts buigen om de snede van de zaag breder te maken dan het zaagblad. Op deze wijze gaat de zaag beter door het hout. Het zetten van de zaagtanden wordt gedaan met behulp van de zaagzetter of de zaagzettang. Zie ook deze lemmata. [N 50, 37a; N 53, 24a; N 53, 24c; monogr.]
II-12
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
leiden:
lęi̯ǝ (L330p Herten),
met de kriem na de beer:
met tǝ krēm nē̜ dǝ bīr (L330p Herten)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
28616 |
de zwerm terugslaan |
terugslaan:
trø̜kšlǭn (L330p Herten)
|
Een zwerm weer terugzetten in de oude korf, wanneer men de koningin gedood heeft. [N 63, 93a]
II-6
|