28983 |
doorgestikte naad |
siernaad:
sērnǭt (L330p Herten)
|
Doorgestikte naden als decoratie. Naden worden doorgestikt aan de goede kant van de stof. Doorstikken is een uitstekende techniek voor het accentueren van een bepaald detail, het plathouden van de naadtoeslagen en het decoreren van effen stof (Het Beste Naaiboek, pag. 152). [N 59, 58]
II-7
|
30729 |
doorharden |
hel worden:
hɛl wē̜rǝ (L330p Herten)
|
Gezegd van een verflaag die het drogingsproces van vloeibaar naar vast ondergaat. [N 67, 74d]
II-9
|
26592 |
doormalen |
doormalen:
dōrmālǝ (L330p Herten)
|
Alles wat er te malen is, afmalen. [N O, 36f]
II-3
|
26453 |
doorn |
helle plek:
hɛl plęk (L330p Herten)
|
Een harde plek in de steen. [N O, 18n]
II-3
|
26175 |
doorschieten |
schieten:
šētǝ (L330p Herten),
schuiven:
šȳvǝ (L330p Herten)
|
Het vanuit de aar doorgroeien van de graanplant. [JG 1a; monogr.] || Het verschuiven van de roede in de askop tijdens het draaien. Dit kan gebeuren doordat de spieën bijvoorbeeld ten gevolge van droogte los gaan zitten. [N O, 7s]
I-4, II-3
|
33167 |
doorschieter |
doorwassen:
dōrwasǝ (L330p Herten),
doorwasser:
dōrwęsǝr (L330p Herten)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
26348 |
doorslaan |
doorslaan:
dōršlǭn (L330p Herten),
steken inslaan:
štēkǝ enšlǭn (L330p Herten)
|
Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6] || Het doordringen van aniline door nieuw opgebrachte verflagen. [N 67, 12c]
II-7, II-9
|
27809 |
doorslag |
doorslag:
dōršlāx (L330p Herten),
drijver:
dr ̇īvǝr (L330p Herten)
|
Werktuig waarmee gaten in een metaalplaat gemaakt kunnen worden. De doorslag is een stalen stift met een vlakke punt die rond, halfrond, drie- of vierkantig kan zijn. Door met een hamer op de bovenzijde van de doorslag te slaan ontstaat in het plaatmateriaal een gat. De doorslag kan ook van een steel zijn voorzien; hij wordt dan vooral gebruikt om gaten in gloeiend ijzer te maken. Zie ook afb. 53. Bij het werken met de doorslag wordt het materiaal ondersteund door een onderlegplaat of een stuk kops hout. Vgl. ook het lemma "onderlegplaat". Zie ook het lemma "holpijp". Dit werktuig lijkt, wat vorm betreft, veel op een doorslag, maar verschilt in zijn werking: een doorslag maakt gaatjes door het wegdringen van het omgevende materiaal terwijl de holpijp een gaatje uitsnijdt. [N 33, 220a-b; N 33, 326; N 64, 72; monogr.]
II-11
|
30461 |
doorslag, drevel |
drijver:
drīvǝr (L330p Herten)
|
Stalen stift met aan de onderzijde een enigszins kegelvormig uiteinde, waarmee men de koppen van spijkers in het hout drijft. [N 54, 139b; monogr.]
II-9
|
30738 |
doppen |
doppen:
dǫpǝ (L330p Herten)
|
Het aanbrengen van kleine vlekjes verf met behulp van een spons. [N 67, 80a]
II-9
|