| 33877 |
een veulen werpen |
veulen:
vø̄lǝ (L330p Herten)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
| 30457 |
een vloer aandrijven |
opkijlen:
ǫpkīlǝ (L330p Herten)
|
De vloerdelen van een houten vloer met behulp van een drijfkram en één of meer houten wiggen of door middel van een vloerdrijver dichter tegen elkaar drukken. [N 54, 135a]
II-9
|
| 32754 |
een voor afhakken, afscheppen |
afhakken:
āfhakǝ (L330p Herten),
afsteken:
āfštę̄kǝ (L330p Herten)
|
Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.]
I-1
|
| 32707 |
een weide scheuren |
diep varen:
[diep varen] (L330p Herten),
schellen:
[schellen] (L330p Herten),
scheuren:
šø̄rǝ (L330p Herten),
twee voortjes opeenvaren:
twī vø̄rkǝs ǫp˱ęi̯nvārǝ (L330p Herten)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
| 26311 |
een zak aanstroppen |
vastpikken:
vastpekǝ (L330p Herten)
|
Een zak graan aan de luireep, de luiketting of het luikoord vastmaken. [N O, 26c; Jan 233; Coe 212]
II-3
|
| 34495 |
een zandbad nemen |
(zich) ploeieren:
plui̯ǝrǝ (L330p Herten),
(zich) ploenjeren:
plūnjǝrǝ (L330p Herten)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
| 28606 |
een zwerm opvangen |
scheppen:
šø̜pǝ (L330p Herten)
|
Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.]
II-6
|
| 34542 |
eend |
eend:
ē̜nj (L330p Herten),
ęnj (L330p Herten)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
| 33414 |
eendenhok |
eendenkooi:
ēnjǝkoai̯ (L330p Herten)
|
Afgeschotte ruimte in de stal, doorgaans vlak bij de kippenkooi, waar men eenden houdt. [A 10, 9j]
I-6
|
| 34400 |
eenmaal geschoren schaap |
éénmaal geschoren lam:
ęi̯nmǭl gǝšǭrǝ lām (L330p Herten)
|
Bedoeld wordt een schaap dat eenmaal is geschoren en één paar vaste tanden heeft. Het schaap wordt voor de eerste keer geschoren als het ongeveer 15 maanden oud is. Het heeft twee tanden als het ongeveer een-en-driekwart jaar oud is. Men kan zeggen dat het in dit lemma gaat om een schaap van ongeveer 15 maanden tot ongeveer 2 jaar. [N 77, 12; N 77, 13; N 70, 6a; JG 1d; AGV, m 3; monogr.]
I-12
|