33264 |
gele lupine |
filipinen:
følǝ`pinǝ (L330p Herten),
lupinen:
ly`pinǝ (L330p Herten)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
33239 |
gele voederwortel |
paardsmoren:
pɛ̄rsmūrǝ (L330p Herten)
|
Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.]
I-5
|
31884 |
gelijkvijlen, gelijkraspen |
bijwerken:
bīwerǝkǝ (L330p Herten),
gelijkvijlen:
gǝlīk˲vīlǝ (L330p Herten),
gladvijlen:
glɛt˲vīlǝ (L330p Herten)
|
Met een houtvijl of houtrasp een werkstuk mooi gelijkmaken, bijvoorbeeld nadat onderdelen daarvan zijn samengevoegd. [N 53, 158c]
II-12
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
gepachte hof:
gǝpɛx˱djǝ [hof] (L330p Herten),
pachthof:
paxthǭf (L330p Herten)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
30781 |
geperforeerd glas |
geperforeerd glas:
gǝpɛrforērtj ˲glās (L330p Herten)
|
Gegoten vensterglas met trechtervormige openingen dat voor ventilatiedoeleinden wordt gebruikt. [N 67, 89j]
II-9
|
25468 |
gereedschap waarmee men de darmen schoonmaakt |
plankje:
plankje (L330p Herten)
|
Behalve de voorafgenoemde gereedschappen ''mes'', ''lepel'', ''balein'' en ''(haar)speld'' (zie de desbetreffende lemmata) gebruikt men nog verschillende andere middelen om de darmen schoon te maken. In ieder geval moeten de voorwerpen bot zijn, omdat een scherp gereedschap de darm gemakkelijk zal beschadigen. [N 28, 118]
II-1
|
25591 |
gereedschap waarmee men invet |
borstel:
børstǝl (L330p Herten)
|
De borstel, lap, vod enz. waarmee olie, vet, boter enz. op bakblik, bakplaat e.d. worden aangebracht. [N 29, 38b]
II-1
|
32001 |
gereedschapsgleuf |
werklade:
werǝklāj (L330p Herten)
|
De gleuf aan de achterkant van het werkbankblad, waarin gereedschap kan worden gelegd. Zie ook afb. 113. [N 53, 208b; monogr.]
II-12
|
27322 |
gereedschapskist |
geschierkist:
gǝšīǝrkes (L330p Herten)
|
Kist waarin de schilder zijn gereedschap opbergt. [N 67, 99e]
II-9
|
29055 |
geren |
geren:
gejrǝ (L330p Herten),
gīrǝ (L330p Herten)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|