30737 |
heilige dagen |
heilige dagen:
hęjlegǝ dāx (L330p Herten)
|
Vergeten plekken bij het verven. [N 67, 78; div.]
II-9
|
30064 |
heipalen |
heipalen:
hęjpǭl (L330p Herten)
|
De houten of betonnen palen die bij een paalfundering gebruikt worden. In L 321 waren de heipalen vervaardigd van de houtsoort 'pitchpine' ('petšpīnǝ') of 'grenen' ('grē̜nǝ'). [N 31, 4b; N 31, 4a; N 31, 5a]
II-9
|
26734 |
heizode |
vlik:
flek (L330p Herten)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
33708 |
heizode los- en stukploegen |
scheuren:
šø̄rǝ (L330p Herten)
|
[N 27, 16]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
barrier:
brēr (L330p Herten),
vaargat:
vārgāt (L330p Herten),
vaart:
vārt (L330p Herten),
varen:
vǭrǝ (L330p Herten)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
26148 |
hekken |
hekwerk:
hekwęrǝk (L330p Herten)
|
Algemene benaming voor alle aan de roede bevestigde langse en dwarse latten bijeen: het geheel van zomen en hekscheien. Zie ook afb. 37. [N O, 2a; N O, 6b; A 42A, 66; Sche 33; monogr.]
II-3
|
26155 |
heknagels |
latnagelen:
latnę̄gǝl (L330p Herten)
|
De ijzeren nagels waarmee zoomlatten en hekscheien aan elkaar worden bevestigd. De handgesmede nagels die men in l 318 en l 321 kende, waren voorzien van grote koppen. [N O, 2h]
II-3
|
26154 |
hekscheien |
heklatten:
hęklatǝ (L330p Herten)
|
De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32]
II-3
|
33370 |
hekwerk van stalpalen |
koeienhorde:
kyi̯hōrt (L330p Herten)
|
Het geheel van de stalpalen, de koedrempel en de bovenste kribbeboom, dat de koeienstand van de krib en de voergang scheidt. Omdat het een hekwerk is en omdat er vóór ook wel hooi voor de koeien geworpen wordt, kunnen de benamingen overeenkomen met die voor een ruif. [N 5A, 38; N 4, 60; A 44, 21h]
I-6
|
32039 |
hele gleufzwaluwstaart |
brugzwalgenstaart:
brø̜k˲žwalgǝštɛrt (L330p Herten),
volle zwalgenstaartverbinding:
vǫlǝ žwalgǝštɛrt˲vǝrbenjeŋ (L330p Herten
[(verankerings- of moerplaatlas)]
)
|
Haakse houtverbinding, waarbij het uiteinde van de ene plank zwaluwstaartvormig is bewerkt en past in een zwaluwstaartvormig bewerkte groef in de andere plank. De hele gleufzwaluwstaart wordt vooral als breedteverbinding toegepast bij planken en plaatmateriaal. Zie ook afb. 133. [N 54, 55b; N 54, 55g]
II-12
|