30203 |
hoekkeper |
keper:
kē̜pǝr (L330p Herten)
|
Dakrib die zich op de buitenhoek van twee elkaar ontmoetende dakschilden bevindt. [N 54, 171c; N 32, 43c]
II-9
|
30074 |
hoeksteen |
hoeksteen:
hōkštęjn (L330p Herten)
|
Metselsteen die wordt gebruikt op de hoeken van metselwerk. Volgens de invuller uit L 210 is de maat van de hoeksteen afhankelijk van het soort metselverband. Het kan een hele steen zijn, maar meestal is het een 'drieklezoor', driekwart van een metselsteen. Zie ook het lemma 'Drieklezoor' in wld ii.8, pag. 74. [N 31, 9c]
II-9
|
26009 |
hoekstijlen |
ringbalken:
reŋbɛlǝk (L330p Herten)
|
De vier stijlen in de hoeken van de molenkast. Zie ook afb. 14. [N O, 43b]
II-3
|
26190 |
hoektouw |
hoektouw:
hōktǫw (L330p Herten)
|
Het touw waarmee de hoeken van de zeilen worden vastgezet. [N O, 5j; A 42A, add.]
II-3
|
30073 |
hoekzetter |
eckenbouwer:
ɛkǝbǫwǝr (L330p Herten),
hoekmetselaar:
hōkmę ̞tsǝl ̇īr (L330p Herten)
|
Metselaar die de hoeken van een bouwwerk opmetselt. Uit woordtypen als 'bekwame metser' (K 353), 'beste vakman' (Q 202) en 'vakman' (Q 121c) blijkt dat de hoekzetter een goed vakman moet zijn. Uit de opmerkingen van een aantal invullers wordt duidelijk, dat men in het onderzoeksgebied slechts zelden zonder profielen werkte. Dit laatste verschijnsel was vooral in Duitsland bekend. [N 31, 9d; monogr.]
II-9
|
34619 |
hoepels van de huifkar |
hoepels:
hoepels (L330p Herten),
repen:
ręi̯pǝ (L330p Herten)
|
Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99]
I-13
|
32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
riek:
rēk (L330p Herten)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
25414 |
hoeven verwijderen |
derafslaan:
trāf šlǭn (L330p Herten)
|
Eerst wordt de gehele poot verwijderd van het lijf en dan worden later de hoeven van de poot gekapt. Het kan zijn dat sommige antwoorden eerder duiden op het begrip "poot verwijderen" dan op "hoef verwijderen". [N 28, 46; monogr.]
II-1
|
32445 |
hoge klomp |
hoge klomp:
hūǝgǝ [klomp] (L330p Herten)
|
Klomp met een hoge en lange, tot boven de wreef doorlopende kap. De klompopening sluit bij dit type klompen goed om de voet zodat er geen klompenriem nodig is. Zie ook afb. 259. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ. De kapklomp die in en rond Venray (L 210) bekend was, was een luxe hoge klomp die versierd was met koperen spijkers. Hij was volgens het Venrays woordenboek (pag. 227), ondanks de hoge kap toch van een leren band voorzien en werd op zondag gedragen.' [N 24, 70b; monogr.]
II-12
|
26581 |
hol scherpen |
hol slaan:
hǭl šlǭn (L330p Herten)
|
De groeven hol maken. [N O, 34c]
II-3
|