29034 |
inzepen |
inzepen:
enzęjpǝ (L330p Herten)
|
Het gebruiken van zeep bij het gladmaken en openpersen van de naden. Volgens de informant van Q 198 wordt dit daar niet gedaan, omdat het stof dan tussen de naden blijft zitten. [N 59, 79; N 59, 186]
II-7
|
28611 |
jaagkorf |
schepkorf:
šø̜pkorf (L330p Herten)
|
Wijde, platte korf of gewone korf die met de opening naar beneden op de opening van een andere korf wordt gezet. Het vlieggat ontbreekt. Omdat men de korf gebruikt bij het jagen, noemt men die in dit geval jaagkorf. Zie ook het lemma Jagen. [N 63, 87d; monogr.]
II-6
|
34074 |
jaarring |
jaarring:
jǭreŋ (L330p Herten)
|
Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b]
I-11
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
ook materiaal znd 27, 44
djaloesch (P121a Herten)
|
jaloers [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21146 |
janplezier |
janplezier:
janplǝzēr (L330p Herten)
|
Vierwielig rijtuig met zes tot acht banken voor een groot gezelschap. De koetsier heeft een aparte bok [N 17, 5; N 101, 12; N G, 51]
I-13
|
20196 |
jong (bijv.nw.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
joenk (P121a Herten)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 27 (1938)]
III-2-2
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
joenk (P121a Herten)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
juŋk (P121a Herten),
jøŋk (L330p Herten)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]
I-11
|
34025 |
jong van een rund |
kalf:
kalf (L330p Herten)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
bak (L330p Herten),
baggen (mv.):
bage (L330p Herten)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|