21944 |
koppel |
koppel:
kǫpǝl (L330p Herten)
|
De twee bij elkaar horende molenstenen. [N O, 17b; Jan 118; Coe 95; Grof 113; N D, 5]
II-3
|
30448 |
koppelijzer |
slek:
šlɛk (L330p Herten)
|
IJzer waarmee twee balken die met de kopeinden tegen elkaar op een muur liggen, met elkaar verbonden kunnen worden. [N 54, 127]
II-9
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
koppelstang:
kǫpǝlštaŋ (L330p Herten)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
30142 |
koppenlaag |
kopse laag:
kǫpsǝ lǭx (L330p Herten)
|
Laag in hun breedterichting liggende bakstenen. Zie ook afb. 38 en 41. [N 31, 23b; monogr.]
II-9
|
30133 |
koppenverband |
kopsverband:
kǫps˲vǝrbantj (L330p Herten)
|
Metselverband waarbij alle stenen in een laag met de kop in zicht komen. De steen ligt daarbij op zijn platte kant. Zie ook afb. 38. [N 31, 24b]
II-9
|
30070 |
koppenverdeellat |
kopse verdeellat:
kǫpsǝ vǝrdęjllat (L330p Herten)
|
Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder één steenkop plus één stootvoeg lang zijn. Zie ook afb. 28. [N 31, 8b; monogr.; div.]
II-9
|
19325 |
koppig |
koppig:
kø̜pex (L330p Herten),
wars:
wē̜rs (L330p Herten)
|
[JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]
I-9
|
32029 |
kopse las |
kops:
kǫps (L330p Herten),
koud:
kāt (L330p Herten)
|
Verbinding van twee stukken hout in elkaars verlengde, waarbij de stukken haaks of schuin afgezaagd en koud tegen elkaar gelegd worden. [N 54, 41]
II-12
|
28429 |
kopspijlen |
kopspijlen:
kopšpi.ǝlǝ (L330p Herten)
|
Van onderen spits bijgesneden spijlen. Door de kop van de korf worden op raatafstand een aantal van deze houten spijlen gestoken. Die spijlen worden van onderen spits bijgesneden omdat de bijen bij voorkeur hun ratenbouw aan een scherpe rand schijnen te beginnen. Wanneer de korfboer er dan nog met was een paar stukjes kunstraat of samengeknepen verse darrenraat aan vastlijmt, zijn de bijen meestal wel genegen althans hun eerste raten netjes in de kop in koude bouw te beginnen (De Roever, pag. 150). [N 63, 6a]
II-6
|
34220 |
koptouw |
zeel:
zɛi̯l (L330p Herten)
|
Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a]
I-11
|