e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Herten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moderne slijpsteen amarilsteen: amǝrɛlštęjn (Herten) Kunstmatig gevormde slijpsteen, vervaardigd uit amaril (d.i. aluminium-oxyde) of carborundum (d.i. siliciumcarbid), die wordt gemonteerd op een elektrische slijpmachine of op het slijphulpstuk van een boormachine. Moderne slijpstenen kunnen in verschillende formaten en korrelgroottes uitgevoerd zijn. [N 53, 49c; monogr.] II-12
moederkoren brand: brantj (Herten), moederkoren: mōdǝrkǭrǝ (Herten), moerkoren: mōrkǭrǝ (Herten), vuur: vȳr (Herten) De zwarte woekering die te voorschijn komt uit de aren van verschillende granen en grassoorten; vooral bekend bij rogge. De getroffen gewassen zijn zowel schadelijk voor mens en dier (vruchtafdrijvend), als tegelijkertijd geneeskrachtig (bloedstelpend en de baring opwekkend). Botanisch is de woekering een schimmel (Ustilago segetum Cord.) waardoor de plant al bij het kiemen geïnfecteerd wordt en die pas naar buiten komt als de gewassen vrucht beginnen te dragen. De ziekte was zeer gevreesd onder de landbouwers en er bestaan dan ook vele, vaak bijgelovige, gebruiken om het moederkoren tegen te gaan. Sommige zegslieden geven dan ook aanvullende opmerkingen die zowel op deze angst als op de waarde van het moederkoren wijzen. De benamingen met moeder- en moer- wijzen wel op de baringbevorderende werking van het moederkoren. In L 250 wordt opgemerkt: "Werd vroeger verzameld voor apotheken; thans in Zwitserland gekweekt."; in L 270: "Een zwak aftreksel van ''moorkore'' werd vroeger direct na de bevalling aan de moeder gegeven; dit i.v.m. tegengaan van bloedverlies; het werd in de koffiemolen gemalen." In Q 97: "Dit moorkore kwam vroeger vaak voor. Tot een bepaalde hoeveelheid was het toelaatbaar. Moorkore werd vroeger goed betaald. Deze plant had namelijk de eigenschap dat ze, in gemalen toestand, in staat was de vrucht te kunnen afdrijven. Reden waarvoor ze door apothekers werd gekocht. Als er teveel van dit spul in het dierenvoer zat, betekende dat voor de boeren vaak een strop. De beesten gingen dan "versjete", d.w.z. de kalveren werden te vroeg geboren en overleefden dit meestal niet." De benaming duivelskoren en duivelsteken alsook de vernoemingen met diernamen wijzen wel op het taboe dat op deze gevreesde ziekte rustte. De benaming hanespoor is wel een leenvertaling van het Fr. ''ergot''.' [A 43, 11; L 1 a-m; L 1 u, 163; L 15, 12; S 24; monogr.] I-4
moederloos lam melksikje: mɛlksikskǝ (Herten) Moederloos of door de moeder verstoten lam. [N 77, 25; L 20, 22d; A 4, 22d] I-12
moeras ven: ven (Herten), zomp: zomp (Herten) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
moerbalk slagbalk: šlāx˱balǝk (Herten) Zware balk die vroeger het voornaamste draagstuk van de zoldering was. Op de moerbalk werden vervolgens kleinere balken aangebracht. Zie ook het lemma 'Kinderbalken' en afb. 70a. [N 54, 120a] II-9
moerechte korf of kast moerechte kast: mōrɛxtǝ kast (Herten), moerechte korf: mōrɛxtǝ kǫrf (Herten) Een korf of kast bijen die weer een al of niet bevruchte moer heeft. [N 63, 60b] II-6
moerkooitje moerkluis: mōrklū.s (Herten) Het huisje waarin de imker jonge, onbevruchte koninginnen in voorraad heeft. Het model varieert. De informant van L 246 zegt dat het vroeger van vlierenhout werd gemaakt. [N 63, 100a; Ge 37, 164; monogr.] II-6
moerloos moerloos: mōrlōs (Herten) Staat van een bijenvolk waarbij er geen koningin is. De imker zal er alles aan doen om deze moerloosheid zo spoedig mogelijk op te heffen. [N 63, 60a; Ge 37, 46] II-6
moersleutel moersleutel: mōršlø̜tǝl (Herten) In het algemeen een werktuig voor het los- en vastdraaien van moeren. Zie ook de lemmata "steeksleutel", "ringsleutel", "verstekbare moersleutel", etc. Het betreft daar meer specifieke uitvoeringen van de moersleutel. [N 33, 300a; monogr.] II-11
moestuinx warmoeshof: wɛrmeshoͅf (Herten) [ZND 27 (1938)] I-7