31897 |
te ver doorschuren |
doorschuren:
dōršūrǝ (L330p Herten),
te diep schuren:
tǝ dēp šūrǝ (L330p Herten)
|
Te veel hout wegschuren zodat er ofwel een gat in het fineerhout ontstaat, ofwel witte vlekken gevormd worden in massief hout. [N 53, 155b]
II-12
|
29096 |
te wijde mouw |
te wijde mouw:
tǝ wi-jǝ muw (L330p Herten)
|
Mouw die te wijd is. [N 59, 130a]
II-7
|
33793 |
teelballen, testes |
bollen:
bø̜l (L330p Herten),
kloten:
klūǝtǝ (L330p Herten)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
33791 |
teellid |
schacht:
šax (L330p Herten)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
33835 |
teentreder |
teentreder:
tēntrę̄i̯ǝr (L330p Herten)
|
Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b]
I-9
|
30656 |
teerkwast |
bokkepoot:
bukǝpoat (L330p Herten),
bukǝpuǝt (L330p Herten)
|
Kwast met ronde, stijve, korte haarbundel in een ijzeren beugel, die onder een hoek van ongeveer 450 aan een lange steel is bevestigd. De kwast wordt gebruikt voor teerwerk. [N 67, 43d]
II-9
|
25994 |
teerlingblokken |
gelijke ringbalken:
gǝlīkǝ reŋbɛlǝk (L330p Herten)
|
Enkele houten blokken die kruiselings over de teerlingplanken liggen. Op de teerlingblokken rusten de kruisplaten. [N O, 42k]
II-3
|
25992 |
teerlingen |
beren:
bę̄rǝ (L330p Herten)
|
De vier, vaak gemetselde, blokken waar de uiteinden van de kruisplaten op rusten. Zie ook afb. 12. [N O, 42i; Sche 10; A 42A, add.]
II-3
|
29957 |
tegelsnijder |
tegelmachine:
tēgǝlmǝš ̇in (L330p Herten)
|
Werktuig waarmee tegels gesneden kunnen worden. Er zijn verschillende modellen en uitvoeringen. De 'tegelsnijbeugel' bestaat uit een u-vormig gebogen metalen staaf waarbij aan één uiteinde een rubberen aandrukwiel en aan het andere een hardstalen wieltje is aangebracht. Met behulp van het snijwieltje wordt de glazuurlaag van de tegel ingekerfd. Bij de 'tegelsnijmachine' wordt het snijwieltje met behulp van een hefboom tegen de glazuurlaag van de tegel gedrukt. [N 32, 42a]
II-9
|
29958 |
tegeltang |
nijptang:
n ̇iptaŋ (L330p Herten)
|
Tang waarmee kleine stukjes van een tegel geknipt kunnen worden. De tegeltang lijkt op een nijptang maar heeft smallere bekken en langere benen. [N 32, 42b]
II-9
|