e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Herten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
toognagel toognagel: tōxnāgǝl (Herten) De ijzeren nagel waarmee de twee delen van een pen-en-gatverbinding bij elkaar worden gedreven. Zie ook afb. 141. [N 54, 64e; monogr.] II-12
toogpin houteren nagel: hǫwtǝrǝ nāgǝl (Herten), houteren pin: hǫwtǝrǝ pen (Herten), toognagel: tōxnāgǝl (Herten) De dunne, houten pin die in de pen-en-gatverbinding wordt geslagen, om de twee delen definitief met elkaar te verbinden. Zie ook afb. 142. [N 54, 38b; N 54, 64g; A 32, 9; monogr.] II-12
toot staartje van de ber(ri)g: štętšǝ vanǝ bø̜rx (Herten), tompen: tømpǝ (Herten) Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig ge√Ønterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr] I-13
torengoud torengoud: tōrǝgǫltj (Herten) Bladgoud zoals dat bijvoorbeeld voor het vergulden van de haan van de kerktoren wordt gebruikt. Het is volgens de invuller uit L 267 dikker in doorsnede dan normaal bladgoud. [N 67, 11c] II-9
tornen lossnijden: losšni-jǝ (Herten) De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38] II-7
trapfundering gesneden fundering: gǝšnɛjǝ føndēreŋ (Herten) Gemetselde fundering die met versnedingen naar boven toe steeds smaller wordt. Doorgaans wordt het metselwerk daartoe om de twee lagen aan weerskanten met een klezoor verminderd. Als basis voor dit soort funderingen wordt gebruikt gemaakt van een 'vlijlaag', een laag metselstenen op hun plat die in een zandlaag worden gelegd, of van een 'straatlaag', een laag metselstenen die op hun kant in een zandlaag rusten. Zie ook afb. 25a. [N 31, 2a] II-9
trapleer trapleider: traplɛjǝr (Herten) Uitklapbare ladder met platte treden en steunende tweepoot. [N 67, 63f] II-9
trapleuning leun: lø̜̄n (Herten) De leuning van de molentrap. Zie ook afb. 21. [N O, 48k] II-3
trapnaaimachine trapmachine: trapmǝšin (Herten) Naaimachine die men door trapbewegingen van de voet in beweging zet. [N 59, 17b] II-7
traptreden treden: trę̄jǝ (Herten) De treden van de molentrap. [N O, 48h] II-3