31943 |
boorsel |
boormeel:
bǭrmē̜l (L330p Herten),
boorsel:
bǭrsǝl (L330p Herten)
|
Het fijne houtstof dat tijdens het boren uit het boorgat te voorschijn komt. [N 53, 181; monogr.]
II-12
|
31413 |
boortafel |
boortafel:
bǭrtǭfǝl (L330p Herten)
|
Het vaak in hoogte verstelbare deel van de tafel- of kolomboormachine waarop het werkstuk wordt vastgezet. In het werkblad van de boortafel zijn daartoe verschuifbare beugels aangebracht waarmee het te bewerken voorwerp kan worden vastgeklemd. [N 33, 124]
II-11
|
31944 |
boorvijl |
boorvijltje:
bǭrvilkǝ (L330p Herten)
|
Vijl waarmee de snijdende delen van een boorijzer worden aangescherpt. Het blad van de boorvijl kan plat, driehoekig of rond zijn. Ronde vijltjes worden voor het slijpen van slangboren en lepelboren gebruikt. Zie ook het lemma ɛzaagvijlɛ in de paragraaf over het onderhoud van de zaag.' [N 53, 179]
II-12
|
31989 |
borderel |
borderel:
bǫrdǝręl (L330p Herten),
maatlijst:
mǭtlī.s (L330p Herten),
matenlijst:
mǭtǝlī.s (L330p Herten)
|
Lijstje waarop de maten staan genoteerd, bijvoorbeeld wanneer hout met behulp van de smetlijn afgetekend moet worden. [N 53, 204c]
II-12
|
27335 |
boren |
boren:
bǭrǝ (L330p Herten)
|
[N 53, 180a; monogr.]
II-12
|
26141 |
borst |
borst:
bǫrst (L330p Herten),
borstroede:
bǫrsrōj (L330p Herten)
|
Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] || Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9, II-3
|
31620 |
borstel voor paardenhoeven |
hoevenborstel:
hōvǝbø̜stǝl (L330p Herten)
|
Borstel voor het insmeren van de paardenhoeven met hoefsmeer, afgewerkte of verbrande olie, etc. Zie ook het volgende lemma. [N 33, 216]
II-11
|
30171 |
borstelwerk |
borstelvoegwerk:
bø̜rstǝlvōxwęrǝk (L330p Herten)
|
Wijze van voegen waarbij het oppervlak van de voeg een ruwe structuur vertoont. De voeg wordt daartoe eerst met mortel meer dan volgezet, vervolgens met de zijkant van de voegspijker gelijk met de voorkant van de steen afgestreken en tot slot met een borstel afgeborsteld. Voegen die op deze wijze waren gemaakt werden in Q 83 'Hollandse voegen' genoemd. Ze waren volgens de zegsman slecht van kwaliteit. [N 32, 34c; monogr.]
II-9
|
26017 |
borstnaald |
naald:
nǭlj (L330p Herten)
|
De balk die loodrecht door het midden van het stormeinde is bevestigd. Zie ook afb. 14. [N O, 44b; A 42A, 86 add.]
II-3
|
33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫrstnęt (L330p Herten)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|