32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
vasttreden:
vas[treden] (L330p Herten)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
kippen:
kipǝ (L330p Herten)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
25396 |
de huid doorsnijden |
kerven:
kørvǝ (L330p Herten)
|
De eerste snede in de huid maken als begin van het villen. [N 28, 40; monogr.]
II-1
|
25401 |
de huid oprollen |
vel opvouwen:
vɛl ǫpvājǝ (L330p Herten)
|
Na het afhuiden wordt de runderhuid opgerold of opgevouwen. Van tevoren vouwt men de huid van de poten en de kop naar binnen. Soms zout men de huid om bederf te voorkomen. [N 28, 55]
II-1
|
30052 |
de kelder uitgraven |
(de) kelder uitgraven:
kęldǝr ūt˲grāvǝ (L330p Herten)
|
De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.]
II-9
|
28624 |
de koningin knippen |
vleugels knippen:
vlø̄gǝls knepǝ (L330p Herten)
|
De vleugels van de koningin of moer knippen. Men probeert hiermee het zwermen te verhinderen. [N 63, 96c; monogr.]
II-6
|
28630 |
de koningin merken |
merken:
mɛrkǝ (L330p Herten)
|
Het duidelijk herkenbaar maken van de koningin door verf, lak, gekleurde plaatjes. Volgens informanten gebruikt men ook Tippex, gekleurd zilverpapier en nagellak. Een goedkoop en uitstekend middel tot herkenning zijn de staniolplaatjes. Men heeft ze in de kleuren rood, groen, zilver en goud. Elk jaar wordt een andere kleur gebruikt. Er zijn kleine nummertjes op gedrukt van 1 tot en met 100. Met kleefstof wordt één zo''n plaatje op het borststuk van de moer bevestigd. Het nummer geeft het individu aan en de kleur de ouderdom (De Roever, pag. 544). [N 63, 102a; N 63, 102b; Ge 37, 166; monogr.]
II-6
|
32732 |
de laatste voor ploegen |
(de voor) uitploegen:
ūt[ploegen] (L330p Herten)
|
De laatste voor van het grote middendeel van een akker die men ploegde, kan op twee manieren worden afgewerkt. Als men een greppel wil laten ontstaan in verband met de waterafvoer (op lage gronden), dan ploegt men de laatste voor iets dieper dan de overige. Wil men daarentegen geen greppel overhouden, dan ploegt men de laatste voor ondiep uit en sleept men ze vervolgens dicht. De termen die in dit lemma onder A. zijn vermeld, werden opgegeven n.a.v. de vraag naar "de diepe middenvoor afwerken". Sommige ervan lijken ook bruikbaar voor het ploegen van de laatste voor in het algemeen. De onder B. opgenomen termen betreffen het ploegen van de laatste voor aan de zijkant(en). [N 11, 62; N 11A, 119e + 121e; div.; monogr.]
I-1
|
31991 |
de maat bepalen |
de maat nemen:
dǝ mǭt nømǝ (L330p Herten),
meten:
mē̜tǝ (L330p Herten),
opmeten:
opmē̜tǝ (L330p Herten)
|
In het algemeen de maat van een voorwerp bepalen. [N 53, 198]
II-12
|
34230 |
de melk inhouden |
ophouden:
(de koe) hɛljtj ǫp (L330p Herten)
|
Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.]
I-11
|