17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
boetse (Q187a Heugem),
stoten:
stoete (Q187a Heugem)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bukke (Q187a Heugem)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18210 |
[jasje] |
stoep:
stŏop (Q187a Heugem)
|
Hoe noemt men het kledingstuk van geheel of gedeeltelijk wollen stof, dat bij kouder weer en in de winter over de, in vraag 5 en 6 genoemde kledingsstukken in het werk wordt gedragen? Het heeft meestal een kraagje en revers (opgeslagen). Het zou in het Ne [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18182 |
[kazavek?] |
kazavek:
kleine jas voor korte vrouwen
kasjevek (Q187a Heugem)
|
kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18211 |
[wambuisjas?] |
jasje:
jèske (Q187a Heugem)
|
Hoe noemt men hetzelfde kledingstuk, van katoenen stof vervaardigd? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
34496 |
aan de leg zijn |
aan de leg:
ǭn dǝ lɛk (Q187a Heugem)
|
Gezegd van kippen als ze in de legperiode zijn. [N 19, 50a; monogr.]
I-12
|
23661 |
aanbidding van het allerheiligste |
aanbidding:
aanbidding (Q187a Heugem)
|
De aanbidding van het Allerheiligste. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25598 |
aanbrengen van gaatjes in het deegbrood |
stippelen:
stippelen (Q187a Heugem)
|
Met behulp van een vork, een plank met spijkers of ijzeren tanden, een houtje, een spijker of simpelweg een vinger worden gaatjes in het deegbrood aangebracht. [N 29, 42; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|
19975 |
aanhitsen |
hitsen:
Endepols
hitse (Q187a Heugem)
|
Hoe noemt u een hond kwaad maken, aanhitsen (hitsen, hissen, opkiezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
25243 |
aanhoudend regenen |
knoeien:
knoeie (Q187a Heugem)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|