21692 |
op de markt verkopen |
op de markt staan:
op de mert gaon staon (Q187a Heugem)
|
verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17949 |
op de tenen lopen |
op zijn voorvoeten lopen:
op zn vurveui (Q187a Heugem)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
23675 |
op retraite gaan |
op retraite (fr.) gaan:
op retrait goon (Q187a Heugem)
|
In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25653 |
opbakken |
opwarmen:
opwɛrmǝ (Q187a Heugem)
|
In N 29, 79b werd gevraagd naar de wijze waarop men oud brood opbakte. De antwoorden op deze vraag zijn verwerkt in deze semantische toelichting. Een veel voorkomende methode van opbakken is het brood nat maken met b.v een borstel. Vervolgens wordt het in de oven gelegd totdat het doorwarmd is. Dit duurt zo''n 5 à 10 minuten. Men kan het brood ook opstomen. Als de oven tamelijk warm is, gooit men er een pot water in. Het water verdampt en het brood zet men 5 à 10 minuten in de oven. Men kan het brood ook v√≥√≥r of na het gewone bakken, wanneer de oven niet zo heet is, in de oven leggen gedurende tien minuten. Na het eruithalen legt men het brood onder een doek, zodat men de warmte en de wasem erin laat dringen.' [N 29, 97a; N 29, 97b; monogr.]
II-1
|
25581 |
opbollen |
opbollen:
opbǫlǝ (Q187a Heugem)
|
De afgewogen deegstukken opbollen. Het opbollen dient om een mooie ronde bol te verkrijgen, waardoor het vormen van het brood veel gemakkelijker kan geschieden, dan wanneer men dit van het direct afgewogen stuk moet doen (Schoep blz. 99). Verder dient het om de fijnheid van rijs te beïnvloeden en de kleefstof soepeler te maken. Het opbollen kan met de hand of machinaal plaatsvinden. [N 29, 34; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|
25632 |
opbollen van het beschuitdeeg |
opmaken:
opmaken (Q187a Heugem)
|
[N 29, 59a]
II-1
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pul:
pøl (Q187a Heugem)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
25150 |
opklaren |
optrekken:
optrèkke (Q187a Heugem)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32928 |
opper |
huist:
hūs (Q187a Heugem),
hūst (Q187a Heugem)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
25513 |
oppoken |
rochelen:
roxǝlǝ (Q187a Heugem)
|
Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|