e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heugem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
persen werken: werken (Heugem) Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47] I-11
peuzelen op zijn gemak eten: òp zə gəmààk eetə (Heugem) peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)] III-2-3
pezen pezen: pęjzǝ (Heugem) [N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.] II-1
pezen blootleggen pezen uitsnijden: pęjzǝ ūtsni-jǝ (Heugem), pezen uittrekken: pęjzǝ ūttrɛkǝ (Heugem) Men maakt een snede achter de achillespees, waardoor deze bloot komt te liggen. Door het door de snede ontstane gat steekt men meestal een balkje, vaak voorzien van inkepingen. waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen schuiven. Zo wordt voorkomen dat het dier "dichtklapt". [N 28, 62; monogr.] II-1
pezerik sloek: šluk (Heugem) De uitgesneden roede of zaadstreng van een mannelijk varken na het slachten. Veelal gebruikt men deze zaadstreng om er de zaag of schaaf mee in te smeren. Ook werkschoenen vet men ermee in. ''s Winters wordt hij als voer aan de vogels, vooral de mezen, gegeven, soms ook met de bedoeling om de vogels te vangen. [N 28, 71; N 28, 72; monogr.] II-1
piepen piepen: pīpǝ (Heugem), sjierpen: sjirpe (Heugem) een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)] || Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.] I-12, III-4-1
pik bikkel: bekǝl (Heugem) Houwwerktuig met korte steel en één arm, die in een punt uitloopt. Zie afb. 14a. ø̄De pik dient den metselaar bijz. tot afbraak van oud metselwerkø̄ (Van Houcke, pag. 271). [N 30, 19a; monogr.] II-9
pilaar pilaar: pilair (Heugem) Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)] III-3-3
pink pink: peŋk (Heugem) Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] I-11
pissebed wild varken: Endepols  wèld verreke (Heugem) Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)] III-4-2