21249 |
straat |
straat:
stroat (Q187a Heugem)
|
straat [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
25599 |
strepen maken op het deegbrood |
snijden:
sni-jǝ (Q187a Heugem)
|
Met een mes of iets dergelijks strepen trekken op het deegbrood. Zie afb. 21. [N 29, 43; monogr.]
II-1
|
25574 |
strooien |
stobben:
stø̜bǝ (Q187a Heugem)
|
Strooien van meel om aankleven van het deeg aan de bank te voorkomen. [N 29, 31a; N 299, 30b; monogr.]
II-1
|
25575 |
strooimeel |
stub:
stø̜b (Q187a Heugem)
|
Meel dat bij het bewerken van deeg hetzij op de werkbank hetzij op het deeg zelf gestrooid wordt om het kleven te verhinderen. Ten aanzien van het woordtype "grint" zij opgemerkt dat de informant de betekenis "gemalen kleien" hiervoor opgeeft. [N 29, 31b; N 29, 31a; monogr.]
II-1
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
strø̜i̯sǝl (Q187a Heugem)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
20738 |
strooiselvlaai |
greumelenvlaai:
greumele vlaoj (Q187a Heugem)
|
Vla bedekt met een droog mengsel van boter, basterdsuiker en meel (greumelkeskoek, struiselkoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18251 |
stropdas |
kravat (<fr.):
kravat (Q187a Heugem),
krevat (Q187a Heugem)
|
stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30557 |
stucadoor |
plekker:
plɛkǝr (Q187a Heugem)
|
Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.]
II-9
|
25375 |
stuiptrekken |
spartelen:
spɛrtǝlǝ (Q187a Heugem)
|
Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.]
II-1
|
17642 |
stuitbeen |
staartje:
stertsje (Q187a Heugem),
staartstuk:
startstök (Q187a Heugem)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|