27431 |
zaag |
zeeg:
zē̜x (Q187a Heugem)
|
Snijwerktuig, dat bestaat uit een platte strook staal die aan één zijde van tanden voorzien is. De strook is bevestigd in een handvat of in een spanraam. Zie ook de lemmata ɛhandzaagɛ en ɛspanzaagɛ.' [S 45; L 8, 101; N 53, 1a; monogr.]
II-12
|
31748 |
zaagblad |
zeeg:
zē̜x (Q187a Heugem)
|
Het getande, platte metalen gedeelte van een zaag. [N 53, 2b; N 53, 8c; N I, 1c; monogr.]
II-12
|
32996 |
zaaien |
zaaien:
zɛ̄i̯ǝ (Q187a Heugem)
|
[N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.]
I-4
|
33001 |
zaaigraan ontsmetten |
ontsmetten:
ǫntsmɛtǝ (Q187a Heugem)
|
Het zaaigraan wordt ontsmet om schimmelvorming en andere ziekten te voorkomen en te bestrijden. In de meeste gevallen werd een poeder, vaak met de algemene naam kalk aangeduid, door het zaaigraan gemengd. Het behandelen van het zaaigraan met teer wordt ook gedaan om vogels ervan vandaan te houden. De zegsman van Q 35 geeft dit als volgt weer: "Kelksel werd gebruikt om het zaaigraan een andere kleur te geven. Men mengde pek of teer met warm water en goot dit op het graan. Doordat het graan nu en andere kleur had bleven de vogels van het graan af." De typen tarren in dit lemma, en tar in het volgende, zijn bijvormen van respectievelijk teren en teer. [N M, 24a; monogr.]
I-4
|
32998 |
zaaitijd |
vroegjaar:
vrø̄xjǭr (Q187a Heugem),
zaaitijd:
zɛ̄i̯tit (Q187a Heugem)
|
De tijd waarin gezaaid werd. Daar waar de j-klank in het woord zaaien in het westen van Belgisch Limburg, waar het vocalisme van ''zaaien'' en ''zaden'' samenvalt, ontbreekt, is niet altijd uit te maken of het eerste lid ''zaai-'', dan wel ''zaad-'' is; zie het lemma ''zaaien'' (2.1). De volgorde van de ''zaai-''varianten is die zoals in het lemma ''zaaien'' (2.1) [N M, 21; Wi 18; monogr.]
I-4
|
32691 |
zaaivoren, diep ploegen |
diep ploegen:
[diep ploegen] (Q187a Heugem)
|
Onder diep ploegen wordt in dit lemma primair het ploegen van de zaaivoor verstaan: de manier van ploegen waarbij de aarde ± 20 cm wordt omgezet en waarbij de verspreide mest door de voorschaar of mestinlegger in de voor wordt geschoven, om vervolgens door de opgeploegde aarde te worden bedekt. Akkerland wordt voor wintergraan in het najaar, voor zomergewassen in het voorjaar gezaaivoord. Van een aantal termen in dit lemma, zoals diep (om)akkeren, diep (om)bouwen, (heel) diep ploegen e.d., wordt betwijfeld of ze het ploegen van de normale zaaivoor betreffen. Ze werden hier toch opgenomen, omdat ze niet onder te brengen waren in de lemmata te diep ploegen en ondergronden. Ze zullen in plaatsen waar men voor het ploegen van de zaaivoor een aparte term zonder diep als bepaling kent, van toepassing zijn op het ploegen van een diepere voor dan die welke bij het zaaivoren nodig of gebruikelijk is. Termen voor "twee voren op elkaar ploegen" vindt men ook in het lemma een weide scheuren. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata diep, ploegen en zaaivoor ca. [JG 1b + 1d; N 11, 42b + 46; N 11A, 108a + 111a + 132; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
25227 |
zacht winterweer |
open (weer):
ōpe weir (Q187a Heugem)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18186 |
zakdoek |
tassenplag:
tesseplak (Q187a Heugem),
zakdoek:
zakdook (Q187a Heugem, ...
Q187a Heugem)
|
zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20307 |
zakgeld |
zondagscent:
sondagssent (Q187a Heugem, ...
Q187a Heugem),
zoondigsènt (Q187a Heugem, ...
Q187a Heugem)
|
zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)]
III-2-2, III-3-1
|
23614 |
zedenpreek |
preek:
préék (Q187a Heugem)
|
Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|