e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heugem

Overzicht

Gevonden: 1828
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fijne hagel hagel: hāggel (Heugem) fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)] III-4-4
filet, haas rug: rök (Heugem), stuk: stök (Heugem) lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)] III-2-3
fladderen flaggeren: flaggere (Heugem) fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)] III-4-1
flensje koekje: keukskə (Heugem) flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)] III-2-3
fluim fluim: fluim (Heugem) fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)] III-1-2
fluimen uitspuwen fluimen: fluime (Heugem), #NAME?  fluime (Heugem) spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2
fluisteren fluisteren: fluustere (Heugem) fluisteren [DC 16 (1948)] III-3-1
fokzeug beggelzoog: bɛgǝlzō.x (Heugem) Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.] I-12
framboos framboos: mv: -ooze  frambooze (Heugem) [DC 13 (1945)] I-7
fruiten fruiten: fröjtə (Heugem) fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)] III-2-3