25518 |
houtskool verwijderen |
vegen:
vęjgǝ (Q187a Heugem)
|
Het eventueel bij het werkwoord opgegeven zelfstandig naamwoord "houtskool" of heteroniemen hiervoor worden niet gedocumenteerd. Zie voor de fonetische documentatie van deze woorden het lemma ''houtskool''. [N 29, 11b; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
23559 |
houtskool voor het wierookvat |
kooltjes:
kölkes (Q187a Heugem)
|
Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
houtwörrem (Q187a Heugem),
eigen spellingsysteem
houtwurem (Q187a Heugem)
|
wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
29956 |
houwhamer |
stootijzer:
štūt˱īzǝr (Q187a Heugem)
|
Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.]
II-9
|
17565 |
huid |
huid:
huit (Q187a Heugem),
vel:
vêl (Q187a Heugem)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18876 |
huilen |
huilen:
Endepols
huile (Q187a Heugem)
|
Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83]
III-2-1
|
33642 |
huisakker |
land:
lā.nt (Q187a Heugem),
landerijen:
landǝręi̯ǝ (Q187a Heugem)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
24376 |
huisjesslak |
karakol:
Endepols
karekol (Q187a Heugem)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33609 |
huisweide |
bleek:
blēͅ.k (Q187a Heugem)
|
I-7
|
17997 |
huiveren |
schuiveren:
schoeveren (Q187a Heugem)
|
huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|